Aan de personenbelasting zijn de rijksinwoners onderworpen. Rijksinwoners zijn natuurlijke personen die in België hun fiscale woonplaats of zetel van fortuin hebben gevestigd (artikel 2, § 1, 1°, eerste lid, a, WIB 92).
De fiscale woonplaats en de zetel van fortuin zijn twee alternatieve criteria. Dit betekent dat elk criterium afzonderlijk kan gelden als hoofdcriterium.
De begrippen ‘fiscale woonplaats’ en ‘zetel van fortuin’ zijn niet nader door artikel 2, § 1, 1°, eerste lid, a, WIB 92 omschreven.
Geen vaste minimum termijn voor verblijf in buitenland.
Er bestaat geen algemeen geldende minimumtermijn tijdens de welke iemand in het buitenland moet verblijven om door de Belgische administratie als niet-inwoner te worden beschouwd. Er dient telkens rekening te worden gehouden met een geheel van feitelijke gegevens.
De criteria in de zogenaamde ABOS-circulaire (circulaire nr. Ci.RH.241/424.903 dd. 05.03.1992) zijn hier indicatief. Daarin stelt de administratie een minimumtermijn van 24 maanden verblijf op een vaste plaats in het buitenland voorop om in aanmerking te komen voor de vestiging van de woonplaats in het buitenland. De administratie beklemtoont tegelijkertijd dat personen die ter uitvoering van opeenvolgende korte contracten beurtelings in verschillende landen werken, als rijksinwoner worden aangemerkt, zelfs indien de totale duur van die contracten meer dan 24 maanden bedraagt. De fiscale woonplaats veronderstelt immers een zekere bestendigheid. Zo beschouwde het Hof van Beroep te Gent een persoon die zijn Belgische woning ter beschikking houdt voor vakantie en voor wanneer tijdelijke opdrachten in het buitenland beëindigd zijn, als rijksinwoner.
Fiscale woonplaats
De ‘fiscale woonplaats’ is de feitelijke woonplaats die noodzakelijkerwijze gekenmerkt wordt door een bepaalde bestendigheid of continuïteit (Com.IB 3/3).
De feitelijke woonplaats kan worden aangeduid als de woning waar de belastingplichtige met zijn gezin werkelijk is gevestigd. Het is duidelijk dat de fiscale woonplaats niet steeds samenvalt met de plaats waar de belastingplichtige ingeschreven is in de bevolkingsregisters (= burgerlijke woonplaats).
De vaststelling dat een natuurlijk persoon zijn werkelijke woonplaats in België heeft gevestigd moet blijken uit een geheel van feitelijke vaststellingen van de meest uiteenlopende aard.
Voorbeeld
Een echtpaar met een woning in het Brusselse en één in Knokke, moet worden geacht fiscaal inwoner te zijn van Brussel (Rb. Brussel 07.04.2008), op grond van volgende overwegingen:
– de woning te Brussel is van die aard dat het niet geloofwaardig is dat het gaat om een ‘tweede verblijf dicht bij het werk’;
– het echtpaar enkel de naakte eigendom heeft van de woning te Knokke (de moeder bezit het vruchtgebruik);
– de kinderen school lopen in Brussel;
– er kan niet worden aangetoond dat het echtpaar en de kinderen systematisch de weekends en de vakantie in Knokke doorbrengt.
Bewijslast ligt bij administratie
Het is aan de belastingadministratie te bewijzen dat een persoon zijn fiscale woonplaats in België heeft gevestigd.
Voorbeeld (1)
Wanneer een natuurlijk persoon voor een lange periode naar het buitenland vertrekt dan zou de Administratie uit volgende feitelijke omstandigheden kunnen vermoeden dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om zijn werkelijke woonplaats naar het buitenland over te brengen en dat bijgevolg zijn fiscale woonplaats in België behouden blijft:
– hij heeft zijn huurwoning in België niet opgezegd;
– hij is eigenaar van een woning te België dat hij tot zijn beschikking houdt wanneer terugkeert naar België;
– hij heeft zijn huisraad en wagen niet mee uitgevoerd naar het buitenland;
– diverse persoonlijke bezittingen zijn in België gebleven;
– hij blijft lid van diverse verenigingen in België;
– zijn loon wordt op zijn Belgische rekening gestort;
– hij wordt bezoldigd door een Belgische vennootschap;
– zijn wagen is bij een in België gevestigde verzekeringsmaatschappij verzekerd;
– zijn briefwisseling wordt naar een in België gevestigd adres gestuurd;
– tijdens de vakanties keert hij terug naar België;
Voorbeeld (2)
In een aan het Gentse hof van beroep voorgelegde casus oordeelde het Hof dat de Administratie terecht had beslist dat een echtpaar moet geacht worden voor de toepassing van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag bij voortduur verblijfhouders van België te zijn gebleven.
Het feit dat zij zich hebben laten uitschrijven en in Frankrijk fiscale aangiften hadden ingediend, volstaat niet om als inwoners van Frankrijk te kwalificeren. Uit het dossier bleek dat de belastingplichtigen met België de nauwste persoonlijke en economische betrekkingen hebben behouden.
Bijgevolg heeft de Administratie het pensioenkapitaal terecht in België belast (Gent 24.06.2008).
Zetel van fortuin
De plaats van fortuin is de plaats van waaruit de belastingplichtige zijn vermogen beheert. Deze plaats komt niet noodzakelijk overeen met de plaats waar de goederen gelegen zijn.
Het vermogen van de belastingplichtige kan bestaan uit onroerende bezittingen, gedeponeerde gelden op bankrekeningen … De zetel van fortuin is dan de plaats van waaruit al die vermogensbestanddelen worden beheerd.
Wanneer bij een huiszoeking op de Belgische woonplaats van de belastingplichtige al zijn bankuittreksels en andere inlichtingenbulletins van weliswaar buitenlandse beleggingen gevonden worden, is het duidelijk dat zijn vermogen vanuit België wordt beheerd (Cass., 07.05.1996).
Een belastingplichtige meent dat hij niet-inwoner is aangezien hij over een woning in Israël beschikt en daar een lening heeft aangegaan en een spaarrekening heeft. Maar het Hof van Beroep te Antwerpen stelt vast dat de man bedrijfsleider is van een bvba in het Antwerpse. De uitoefening van een dergelijke functie maakt een bestendige activiteit uit die de dagelijkse aanwezigheid van de bedrijfsleider vereist en bijgevolg de noodzaak van een effectief verblijf in de regio waar de onderneming is gevestigd. De beroepsactiviteit van de belastingplichtige impliceert volgens het Hof dan ook dat hij over een permanente en continue verblijfplaats in Antwerpen moet beschikken (Antwerpen 08.05.2001).
Zoals reeds vermeld zijn de ‘fiscale woonplaats’ en de ‘zetel van fortuin’ alternatieve criteria. Het is dus mogelijk dat iemand zijn fiscale woonplaats zich buiten België bevindt, maar dat hij toch moet worden aanzien als een Belgisch inwoner omdat zijn zetel van fortuin in België is gevestigd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het arrest ‘Derks’.
De heer Derks emigreerde vanuit België naar Monaco. Hij bleef wel samen met zijn vrouw eigenaar
van verschillende onroerende goederen in België. Tevens was het echtpaar hoofdaandeelhouder van
twee Belgische vennootschappen, waarvan één een van hun onroerende goederen huurde. De man,
een ingenieur, was eveneens bestuurder gebleven in één van deze vennootschappen, die was gespecialiseerd in de studie van weerstand van materialen. Het Hof van Cassatie oordeelde op basis van
de feitelijke omstandigheden dat de man zijn zetel van fortuin in België had behouden, niettegenstaande
de verplaatsing van zijn woonplaats naar Monaco.
Wettelijke vermoedens
Of iemand in België zijn woonplaats en/of zetel van fortuin heeft gevestigd moet worden beoordeeld aan de hand van feitelijke gegevens. Om de fiscus te helpen in haar bewijsvoering voorziet de wet in twee wettelijke vermoedens.
Inschrijving in het Rijksregister
Een eerste wettelijk vermoeden vormt de inschrijving in het Rijksregister van de natuurlijke personen. De wet gaat er namelijk van uit dat wanneer een natuurlijke persoon is ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen hij zijn fiscale woonplaats of zetel van fortuin ook effectief in België heeft gevestigd (art.2, § 1, 1°, tweede lid, WIB 92).
Het gaat evenwel om een weerlegbaar wettelijk vermoeden. Dit betekent dat de belastingplichtige steeds het tegenbewijs mag leveren. Wanneer een belastingplichtige, hoewel ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen, betwist rijksinwoner te zijn dan zal hij aan de hand van feitelijke vermoedens moeten aantonen dat hij de fiscale banden met België definitief heeft doorgeknipt.
Voor natuurlijke personen die niet in het Rijksregister zijn ingeschreven of zich uit het Rijksregister hebben laten schrappen, geldt in principe de regel dat ze geen rijksinwoner zijn, tenzij de Administratie aantoont dat ze werkelijk in België wonen of hier in België de zetel van hun fortuin hebben gevestigd.
Woonplaats van gehuwden
Een tweede wettelijk vermoeden wordt bepaald door de belastingwoonplaats van gehuwden. De belastingwoonplaats van gehuwden wordt namelijk bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd (art.2, § 1, 1°, derde lid, WIB 92).
Hier gaat het om een onweerlegbaar wettelijk vermoeden. Dit betekent dat de belastingplichtige tegen dit wettelijk vermoeden geen tegenbewijs kan leveren. Wanneer de man bijvoorbeeld voor een lange periode in het buitenland verblijft om beroepsredenen, dan blijft hij Belgisch rijksinwoner wanneer zijn echtgenote of kinderen in België zijn achtergebleven. De duur van zijn buitenlands verblijf speelt hier geen rol.
Dit wettelijk vermoeden is enkel maar van toepassing op de belastingplichtigen die in de personenbelasting als ‘echtgenoten’ worden aangemerkt en waarvoor een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd. Deze bepaling geldt niet voor echtgenoten die voor de berekening van de belasting als alleenstaanden worden beschouwd in de zin van artikel 126, § 2, WIB 92.
Dit wettelijk vermoeden heeft voor gevolg dat ofwel beide echtgenoten rijksinwoner zijn, ofwel beiden niet- rijksinwoner zijn naargelang hun belastingwoonplaats al dan niet in België is gevestigd (Com.IB 3/15.4). Bijgevolg is het voor gehuwden onmogelijk dat bijvoorbeeld de man rijksinwoner is en zijn echtgenote niet- rijksinwoner is. Hieruit volgt dan ook dat de inkomsten van gehuwden steeds aan een zelfde belasting moeten onderworpen zijn (PB of BNI / nat. pers.).
Dit wettelijk vermoeden kan echter niet worden gebruikt wanneer de belastingplichtige zich met zijn gezin in het buitenland heeft gevestigd. Dit betekent echter niet dat zij niet als rijksinwoner kunnen worden beschouwd. Wanneer namelijk blijkt dat zij hun zetel van fortuin in België hebben behouden, dan blijven zij onderworpen aan de personenbelasting (Com.IB 3/15.11).
De Administratie aanvaardt dat wanneer een belastingplichtige geen gezin heeft of zijn gezin naar het buitenland meeneemt, hij vanaf dat ogenblik als een niet-inwoner mag worden beschouwd op voorwaarde wel dat de plaats van tewerkstelling dermate vast is dat zij de keuze van een vaste en werkelijke woonplaats aldaar mogelijk maakt. Om uit te maken of de woonplaats in het buitenland als voldoende ‘vast’ kan worden beschouwd, hanteert de Administratie een minimumtermijn van 24 maanden verblijf op een vaste plaats in het buitenland. Indien het vast verblijf in het buitenland geen 24 maanden bedraagt of indien het geen vast verblijf op één bepaalde, maar wel opeenvolgende verblijven in verschillende landen betreft, aanvaardt de Administratie de bestendigheid van woonplaats in het buitenland niet (Com.IB 3/64 tot 3/67).
Dubbel inwonerschap (‘dual residence’)
Bovenstaande wettelijke vermoedens en/of fiscale ficties in België of andere landen dan België kunnen tot gevolg hebben dat er een dubbele fiscale woonplaats ontstaat, namelijk wanneer de belastingplichtig in België is ingeschreven of zijn gezin hier verblijft, maar wanneer het land waar hij (tijdelijk) verblijft op grond van haar interne wetgeving bepaalt dat hij fiscaal inwoner is van dat land.
Indien dat land met België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten, zal het probleem doorgaans door dit verdrag worden geregeld (artikel 4 OESO-modelverdrag), waarbij achtereenvolgens volgende verdragsrechtelijke criteria gelden:
– de belastingplichtige wordt beschouwd als een inwoner van het land waar hij een duurzaam tehuis heeft, zijnde eventueel het land waar hij de nauwste persoonlijke of economische banden heeft (= centrum van zijn levensbelangen);
– indien het land waar zich het centrum van zijn levensbelangen bevindt niet kan worden bepaald of indien hij in geen enkele Staat een duurzaam tehuis heeft, wordt de belastingplichtige beschouwd als een inwoner van het land waar hij gewoonlijk verblijft;
– indien de belastingplichtige gewoonlijk in twee Staten verblijft of in geen enkele Staat gewoonlijk verblijft, wordt hij beschouwd als een inwoner van het land waarvan hij de nationaliteit bezit;
– indien deze persoon de nationaliteit van beide Staten of van geen enkele van deze twee Staten bezit, moeten de bevoegde instanties van de verdragsluitende Staten de zaak in onderlinge overeenstemming beslechten.
Indien dat land met België geen dubbelbelastingverdrag heeft gesloten, wordt de belastingplichtige beschouwd als een rijksinwoner van de twee landen. Dit betekent dat hij het risico loopt om tweemaal op het geheel of een gedeelte van zijn inkomsten te worden belast. In dit geval zal België rekening houden met een bewezen dubbele taxatie door in dit geval de personenbelasting die proportioneel betrekking heeft op de buitenlandse inkomsten te halveren (artikel l56 WIB 92).
Vrij om te verhuizen
In België bestaan over het algemeen (behoudens de exitheffing over sommige pensioenen van artikel 364bis WIB 92, enkel van toepassing bij een verhuis naar een land gelegen buiten de EER) geen heffingen naar aanleiding van de emigratie van inwoners/ natuurlijke personen. Uitgangspunt in het Belgische belastingrecht is dat de belastingplichtige vrij is om de minst belaste weg te kiezen, zolang hij maar niet overgaat tot simulatie of veinzing.
Een verhuis naar een belastingparadijs is dus niet geveinsd omdat deze louter fiscaal geïnspireerd is. Ze wordt het wel indien de verhuis een artificiële constructie is die niet meer voorstelt dan een papieren uitschrijving uit het bevolkingsregister in België en de corresponderende inschrijving in het buitenland.
Zo stelde het Hof van Beroep te Luik vast dat er ‘geen sprake was van een duidelijke overbrenging van de woonplaats naar Italië en dat onder meer daardoor duidelijk blijkt dat de belastingplichtige enkel een constructie heeft willen opzetten die hem toeliet in belangrijke mate minder belastingen te betalen’.
De belastingplichtige zal dus op basis van feitelijke elementen moeten kunnen aantonen dat de banden met België werkelijk zijn verbroken. Ook de rechtspraak lijkt die piste te volgen. Volgens het Hof van Beroep te Luik ‘kan het belastingplichtigen niet worden kwalijk genomen dat zij zich in een fiscaal gunstige woonstaat vestigen. Net zoals belastingplichtigen de minst belaste weg kunnen volgen, staat het hen ook vrij zich in de minst belaste woonstaat te vestigen’. Concreet ging het om een succesvolle Belgische autopiloot die zich had laten uitschrijven uit de bevolkingsregisters en zich in Monaco had gevestigd.
Rest nog de vraag of de antirechtsmisbruikbepaling van artikel 344, § 1 WIB 92 door de fiscus kan worden ingeroepen tegen de verwerving van de hoedanigheid van niet inwoner die enkel fiscaal is geïnspireerd. Rechtspraak of concrete toepassingen ter zake zijn er niet, maar in de rechtsleer wordt de vraag alvast negatief beantwoord.
Er zou hier geen sprake zijn van een juridische kwalificatie die tot doel heeft belastingen te ontwijken. De fiscaalrechtelijke woonplaats in het buitenland is immers een feitelijk begrip dat als zodanig tot stand wordt gebracht of niet tot stand wordt gebracht. Ook in 2020 is dit nog altijd de regel!