Verhuur van software aan de vennootschap en wat is de impact mbt BTW en PB ?.

Impact BTW

Over de verhuur van software kon geen rechtspraak terug gevonden worden. Over de verhuur van een wagen daarentegen wel. O.i. zijn de gevolgen door te trekken naar de verhuur van software.

De hoedanigheid van BTW-belastingplichtige veronderstelt dat drie voorwaarden cumulatief zijn vervuld:

– de hoedanigheid van belastingplichtige kan enkel toegekend worden indien de persoon in de uitoefening van een economische activiteit;

– geregeld en zelfstandig

– handelingen verricht die in het btw-wetboek zijn omschreven.

Het verhuren van een wagen is een dienst in de zin van artikel 18, §1, 4° W.BTW. De exploitatie van een lichamelijk goed die erop gericht is duurzaam opbrengsten te verkrijgen, wordt beschouwd als een economische activiteit in de zin van artikel 9, § 1, tweede lid, van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Maar wat zijn de gevolgen wanneer een natuurlijk persoon één enkel goed ter beschikking stelt, dat omwille van zijn aard zowel voor economisch als voor privé-gebruik geschikt is, hetgeen bv. het geval is voor een wagen, wordt verwezen naar het arrest dat door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 26 september 1996 werd uitgesproken in de zaak C-230/94 – Enkler. Uit dit arrest volgt dat, om in een dergelijke situatie te bepalen of de verhuurder al dan niet een btw-belastingplichtige is, het nuttig blijkt te zijn om de omstandigheden waarin de verhuurder het goed daadwerkelijk exploiteert, te vergelijken met deze waarin de overeenkomstige economische activiteit gewoonlijk wordt verricht. Zonder dat criteria met betrekking tot het resultaat van de betrokken verhuur bepalend zijn, dient vanuit dat oogpunt een geheel van elementen in aanmerking te worden genomen, zoals de werkelijke duur van de verhuur, de omvang van het cliënteel en het bedrag van de ontvangsten.

In het welbepaalde geval waarin een natuurlijk persoon vennoot en zaakvoerder is van een vennootschap waaraan hij gedurende meerdere jaren een wagen verhuurde tegen een huurprijs die hoegenaamd geen symbolisch karakter had, hebben vonnissen van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen in dit verband toepassing gemaakt van het bovengenoemd arrest en beslist dat deze persoon niet de bedoeling had om uit deze verhuur duurzame opbrengsten te verwerven en dat die handeling aldus niet de btw-belastingplicht met zich meebracht (Rb Antwerpen 21 februari 2003 bevestigd door het arrest van 17 februari 2005 van het Hof van Beroep te Antwerpen, en vonnis van 2 juni 2008). De Administratie is het eens met deze rechtspraak.

Maar opgelet wanneer niet één maar meerdere goederen aan de vennootschap worden verhuurd, dan dient de vraag gesteld te worden of er geen sprake is van het bestaan of ontstaan van een economische activiteit. Hiermee moet opgelet worden …

Noot: er bestaat echter ook een vrijstellingsregeling m.b.t. de BTW. Deze vrijstelling is van toepassing voor de zogenaamde kleine ondernemingen. Dit zijn degene die een beperkte omzet kennen. Nl. indien de gerealiseerde ontvangsten 5.580 EUR, exclusief BTW niet overschrijden, kan er steeds geopteerd worden voor de vrijstellingsregeling (cfr art 56, §2 W.BTW). Het resultaat is dat er geen BTW ontstaat op de verhuur. Trouwens wanneer er toch BTW aangerekend dient te worden en de vennootschap is BTW-plichtig met recht op aftrek dan stelt er zich alsnog geen fiscaal probleem. Behoudens de administratieve rompslomp.

Impact personenbelasting

Het verhuren van een roerend goed wordt belast als een roerend inkomen (art 17 §1, 3° WIB 1992). Dit is ook het geval bij de wagen die verhuurd wordt aan de apotheekvennootschap. Zulk een roerend inkomen is uiteindelijk belast tegen een tarief van 15%. Maar het is wel niet zo dat het ganse roerend inkomen belast zal worden. Bij het verhuren van roerende goederen kennen we nog een aftrek van kosten. Van de huur worden immers de kosten voor het verwerven of het behoud van dat roerend inkomen nog in aftrek genomen (intresten niet). Ofwel bewijst men deze kosten ofwel opteert men voor de forfaitaire kostenaftrek. Deze laatste bedraagt 15% van het brutobedrag.

Maar wanneer we het hebben over roerende inkomsten dan komt ongetwijfeld de vraag op of er geen roerende voorheffing door de huurder (hier de apotheekvennootschap) moet op ingehouden worden. Dit is immers het geval bij intresten en dividenden.

Maar is dit hier ook van toepassing ? De roerende voorheffing is hier niet aan de orde wanneer de begunstigde van de huurinkomsten een inwoner is, en onderworpen is aan de personenbelasting, of als het om een binnenlandse vennootschap gaat (art 111 KB.WIB 1992). En dit is hier het geval. Let wel dat door de aangifte in de personenbelasting er wel nog aanvullende gemeentebelasting moet op betaald worden.

Noot : zelfs wanneer het verhuren van software toch een BTW-handeling betreft, dan wil dit nog niet zeggen dat het inkomen een beroepsinkomen uitmaakt. Eerder verklaarde de Minister van Financiën reeds dat het feit dat de verhuring van roerende goederen in bepaalde gevallen onder de BTW ressorteert, nog niet impliceert dat de verhuring een beroepskarakter heeft en de huurgelden als beroepsinkomsten kunnen worden belast (Vr. nr. 1340 DUPRE, Bull. Bel. 1995, 1346 en Antwerpen 21 september 1999, Fisc. Act. 1999, afl. 38, 1) ((bron Fiscale Koerier – zie verder).

We verwijzen naar een publicatie in Fiscale Koerier 2002/537 (Kluwer)

“Twee advocaten richten in het jaar 1990 een professionele vennootschap op die hun advocatenkantoor verderzet. De advocaten verkopen hun cliënteel aan de vennootschap. De advocaten stellen aan de vennootschap het materiaal, de kantooruitrusting en de voertuigen ter beschikking die ze beroepsmatig gebruiken. De vennootschap verbindt er zich toe om voor het gebruik van deze activa, die eigendom blijven van de advocaten, een maandelijkse huur te betalen.

De BTW-Administratie is van oordeel dat de verhuring van het bedrijfsmateriaal in hoofde van de advocaten “een economische activiteit” is en heft ambtshalve BTW op de aangerekende huurgelden. De advocaten aanvaarden het standpunt van de BTW-Administratie.

De advocaten beschouwen de huurgelden die ze van de vennootschap hebben ontvangen, als roerende inkomsten die belastbaar zijn aan het afzonderlijk belastingtarief van 13%, nadien 15 % (art. 17 § 1 3° jo art. 171 2°bis W.I.B. 1992).

De Administratie belast de ontvangen huurgelden evenwel als beroepsinkomsten. De taxatiediensten voeren hiervoor de volgende argumenten aan:

– het feit dat advocaten hebben aanvaard dat ze voor de verhuring van het bedrijfsmateriaal BTW-belastingplichtig zijn, impliceert dat er sprake is van een economische activiteit die geregeld en zelfstandig wordt uitgeoefend. Hieruit volgt dat de huurgelden ook voor de heffing van de personenbelasting in een beroepsactiviteit kaderen zodat de inkomsten ervan als beroepsinkomsten moeten worden belast (toepassing art. 23 § 1 1° juncto art. 37 W.I.B. 1992);

– de verhuurde roerende goederen behoren nog steeds tot het beroepspatrimonium van de belastingplichtigen. Zowel vóór de oprichting van de professionele vennootschap als daarna worden de verhuurde goederen gebruikt voor de uitoefening van de beroepsactiviteit (art. 37 W.I.B. 1992);

– er is sprake van simulatie aangezien de advocaten pas na controle de BTW-plicht voor de verhuur van de bedrijfsactiva hebben aanvaard; oorspronkelijk hebben ze deze wettelijke (lees: fiscale) verplichting niet nageleefd en dus niet alle gevolgen van hun overeenkomst aanvaard.

Rechtsvragen

Zijn de inkomsten die de advocaten ontvangen uit hoofde van de verhuring van vroegere beroepsactiva aan hun professionele vennootschap, belastbaar als roerende inkomsten of als beroepsinkomsten?

Het hof

Het hof wijst het standpunt van de taxatiediensten van de hand. Volgens het hof leidt de Administratie uit de BTW-belastbaarheid van de huurgelden ten onrechte af dat de verhuurde bedrijfsmiddelen voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid worden gebruikt. De toepassingsvoorwaarden voor de heffing van deBTW zijn ruimer dan deze die gelden voor de belastbaarheid als beroepsinkomsten. Inzake BTW is er belastbaarheid van zodra geregeld en zelfstandig goederen of diensten worden geleverd in het kader van een economische activiteit (art. 4 W.BTW). Volgens artikel 37 van het W.I.B. 1992 worden opbrengsten van roerende of onroerende goederen slechts als beroepsinkomen belast wanneer ze worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid.

In het voorliggende geval stelt het hof vast dat niets erop wijst dat de belastingplichtigen daadwerkelijk beroepsmatig roerende goederen verhuren. Evenmin blijkt dat zij hun zelfstandig beroep als advocaat verder hebben uitgeoefend.

Het hof wijst ook het argument van de Administratie van de hand dat er sprake is van simulatie. De regularisatie inzake BTW is het logische gevolg van de overeenkomst die de belastingplichtigen met hun vennootschap hebben gesloten. Het feit dat de belastingplichtigen de huurgelden oorspronkelijk niet aan BTW hebben onderworpen, betekent geenszins dat ze niet alle gevolgen van de door hen gekozen constructie (oprichting vennootschap, verkoop cliënteel en verhuur van de vroegere beroepsactiva) hebben aanvaard.

Het hof vindt het ook irrelevant dat de belastingplichtigen na de oprichting van hun professionele vennootschap het bestaande bedrijfsmateriaal binnen hun vennootschap verder zijn blijven gebruiken.

Het hof beslist dat de huurgelden die door de belastingplichtigen werden ontvangen, als roerende inkomsten moeten worden belast.

(…)”

lees onze fiscale boeken

Heb je een vraag?

Beste lezer,

Zoals u weet is fiscale wetgeving een snel veranderende materie. Als u daarom twijfelt of een ouder artikel nog volledig up to date is, twijfel dan niet ons te contacteren…

Als je een creatief maar legaal advies nodig hebt, of als je met een opmerking of een idee zit, of je wilt een achterpoortje dubbelchecken, je wenst een second opinion, je hebt een vennootschap nodig,..of je wilt even bijpraten…