Volstaat een niet gesimuleerde overeenkomst als bewijs van de prestaties ?

Bij het doorrekenen van kosten tussen (verwante) vennootschappen kan de administratie op grond van artikel 49 WIB 92 de aftrekbaarheid als beroepskosten weigeren indien geen bewijs wordt geleverd van de echtheid en het bedrag van de vergoeding.  In dit verband rijst de vraag of het louter bestaan van een overeenkomst, die niet betwist wordt door de fiscus  als bewijs volstaat. Volgens het hof van beroep te Gent is dit wel het geval (Gent, 19 mei 2009)

Een vennootschap A die actief was in het herstel en onderhoud van machines maakte deel uit van een internationale groep, waartoe ook een andere Belgische vennootschap B behoorde. In 1996 sloten A en B een overeenkomst, waarbij B zich ertoe verbond bijstand te verlenen bij het operationeel beheer van de computeruitrusting.   B ontving hiervoor maandelijks een forfaitaire vergoeding van 150.000 bef. Voor de boekjaren 1998 en 1999 werden een bedrag van 45.000 euro per jaar gefactureerd. De administratie erkende de overeenkomst, maar weigerde desalniettemin de aftrek van alle daaruit voortvloeiende vergoedingen.  Volgens de administratie was het bewijs van de werkelijkheid en het beroepsmatig karakter niet bewezen.  Uit het feit dat B verliezen maakte leidde de fiscus af dat de vergoedingen uitsluitend winstverschuiving tot doel hadden. De rechtbank van eerste aanleg te Gent stelde vast dat de facturatie voortvloeit uit de overeenkomst, ook wat betreft de gefactureerde bedragen, doch dit volstaat niet als bewijs. Bij gebreke aan een duidelijke rapportering en/of omschrijving van de geleverde prestaties is niet voldaan aan de door artikel 49 WIB 92 opgelegde voorwaarden.

Het hof te Gent deelde deze visie niet. Het hof hecht veel belang een geschreven overeenkomst. Wanneer de administratie het bestaan ervan erkent en de simulatie ervan niet inroept kan zij niet tegelijkertijd inroepen dat de facturaties voor computerprestaties niet overeenstemmen met de realiteit.  Uit het feit dat er tussen A en B geen andere verbintenissen bestonden, moeten de computerprestaties noodzakelijkerwijze die prestaties zijn die in de overeenkomst beschreven werden, in casu een algemene opdracht met diverse aspecten van informatisering waarvoor een forfaitaire prijs is bedongen. Het hof benadrukt tevens dat moeilijk ontkend kan worden dat de prestaties geleverd werden.

De vraag rijst dan ook wie wat moet bewijzen.
Eerder benadrukte een bepaalde strekking in de rechtspraak dat op grond van artikel 49 WIB 92 de belastingplichtige enkel de echtheid van de prestaties en het bedrag van de kosten moet bewijzen. Indien de administratie hierover twijfels heeft, of de kosten verwerpt, moet zij bewijzen dat de prestaties gesimuleerd zijn (Rb. Brussel, 5 januari 2005, Fisc.Koer., 2005, 360). In dit arrest lijkt het hof te bevestigen dat de belastingplichtige wel het bewijs moet leveren van de werkelijkheid van de prestaties.  Het hof nuanceert deze stelling echter onmiddellijk door te benadrukken dat  het bewijs automatisch is geleverd indien er sprake is van een niet-gesimuleerde overeenkomst.   Dit arrest sluit trouwens aan bij een vrij recent arrest van het Hof te Bergen (Bergen, 30 juni 2006, Fisc. Act., 2006, afl. 32,1)  Die casus had betrekking op een managementvennootschap die volgens de administratie uitsluitend was opgezet om fiscale redenen. Het hof te Bergen onderstreepte dat de geleverde prestaties vermoed mogen worden verricht te zijn op grond van het bestaan van de overeenkomst die aan de facturatie ten grondslag lag. Kortom, de vraag naar de werkelijkheid van de prestaties komt neer op de vraag naar het al dan niet-gesimuleerd karakter van de overeenkomst, waarvan de fiscus de bewijslast draagt.

Enkele maanden later besliste ook de rechtbank van eerste aanleg te Luik in die zin (Rb.Luik, 9 januari 2007, Fisc.Koer., 2007, 483).  In een betwisting omtrent de facturatie van een managementvergoeding dat de tussen beide vennootschappen gesloten overeenkomst en de verwerking van de managementvergoeding in de respectieve boekhoudingen een vermoeden van waarachtigheid oplevert, en dit tot bewijs van het tegendeel.

Dit betekent echter geenszins dat hiermee een nieuwe trend gezet is in de rechtspraak.  Zo bevestigde het hof te Brussel in 2007 dat niet-geprotesteerde facturen slechts een begin van bewijs uitmaken van de geleverde managementsprestaties aan een apotheekvennootschap (Brussel, 10 oktober 2007, www.fiscalnetnl.be). Dit begin van bewijs moet aangevuld worden met andere bewijsmiddelen, die de belastingplichtige moet aanbrengen.  In deze zaak was er wel een indicatie van de niet-uitvoering van de managementsovereenkomst. De persoon die de prestaties contractueel diende uit te voeren verklaarde naar aanleiding van een plaatsbezoek niets te kennen van de apotheek.  Eerder kwam ook de rechtbank te Brussel tot de vaststelling dat een niet betwiste managementovereenkomst, facturen, en zelfs betalingsbewijzen op zich niet volstaan als bewijs van de werkelijk geleverde prestaties (Rb. Brussel, 9 april 2004, T.F.R., 2004, 783). Kortom, dit arrest mag geen vrijgeleide zijn om de administratieve opvolging van de geleverde prestaties in de toekomst te verwaarlozen.

Bron:  Gent,  19 mei 2009

lees onze fiscale boeken

Heb je een vraag?

Beste lezer,

Zoals u weet is fiscale wetgeving een snel veranderende materie. Als u daarom twijfelt of een ouder artikel nog volledig up to date is, twijfel dan niet ons te contacteren…

Als je een creatief maar legaal advies nodig hebt, of als je met een opmerking of een idee zit, of je wilt een achterpoortje dubbelchecken, je wenst een second opinion, je hebt een vennootschap nodig,..of je wilt even bijpraten…